Recensies
Pijnlijk helder daarentegen zijn de tekeningen van Andreae die ongelooflijk veel kan op een vreselijk klein velletje papier. Micro- en macrowerelden weet hij met een verbluffende techniek tevoorschijn te toveren. De voorstellingen zijn soms surrealistisch, soms Escheriaans van opbouw en vrijwel steeds boordevol betekenissen, beeldassociaties en (beeldende kunst) commentaren. Wel eens te veel van alles tegelijk en te overdonderend van techniek; de kunde overwoekert dan het idee. Niet voor niets verdrinken sommige tekeningen in een ornamentele jugendstilachtige barok. Maar de samenballing van ideeën en kunde leidt ook tot adembenemende nieuw-realistische kijkdoosjes …
ERIC BEENKER – ‘Bert Andreae en Frits Drent in Galerie Soephuis’, Nieuwsblad van het Noorden, 1975
Cet artiste hollandais s’exprime remarquablement par un dessin d’une extraordinaire finesse au crayon surtout, à la plume, à la craie. Ses oeuvres peuvent se classer en trois ou quatre manières, l’une marquée par une religieuse admiration pour Dürer, d’autres accusant une volonté d’épure, de dessin architecture, aussi bien q’une influence préraphaélite. A noter, le sérieux effort financier pour que ces oeuvres soient à la portée de collectionneurs aux modestes moyens financiers …
ROGER BOUILLOT – ‘Peintres et poetes’, Arts Magazine, France, 1981
Geen techniek is Andreae daarbij te gek; zo werkt hij met patronen van gekleurde tape, of met verschillende lagen van gesneden papier, die minutieus op elkaar aansluiten. De vergaande precisie, evenals de ongebreidelde fantasie, dwingen respect af. Wat minder bizar zijn de ruimtelijke tekeningen, miniatuurobjecten van een prop tekenpapier, gevat in een structuur van grafietstiftjes. Deze keer is in Langelo een aaneenschakeling van rariteiten te bewonderen, waarbij ik mijn petje af doe voor alles wat Andreae uit zijn potlood weet te halen …
MARIËL ELLENS – ‘Bert Andreae’, Leeuwarder Courant, 1988
Het is heel subtiel werk, ragfijn van lijn, werkelijk het allerbeste wat je uit een potlood kunt halen. Met uiterste preciesheid construeert hij zijn figuurtjes, de slingertjes, de bloemfiguurtjes, menselijke wezentjes, als een geheel nieuwe interpretatie van wat ons aan Jugendstil doet denken. Geen onderdeeltje ontsnapt aan zijn aandacht, geen vlakje blijft onbenut. Zo tovert hij ons een wereld voor waarin de vreemdste constellaties gewoon lijken, elk bloempje elk plantje, elk wezentje zijn wonderlijke plaats heeft, want achter dit werk staat een surrealistisch denken, een wereld vol wonderlijke verrassingen en ongedachte dingen. De specifieke wereld van Bert Andreae, zo exact op papier gezet, dat men wil aannemen, dat hij er zelf in gelooft, zich zelf deel weet van de mysteries die hij creëert. Met het razend gemak als van een Escher speelt hij de woonsituaties op elkaar in, waarin hij die wondere wereld zich laat voltrekken. Heel knap, heel doordacht.
JOH. DRENTHEN – ‘Surrealistisch werk van Bert Andreae in de Tamboer’, Drents-Groningse Pers, 1978
Heel verrassend zijn de potloodtekeningen die de nog jonge tekenaar Bert Andreae momenteel bij Galerie Petit, Amsterdam, laat zien. Andreae tekent op een uiterst subtiele en exacte wijze – als hanteert hij een zilverstift – zeer volle en rommelige interieurs. Geen detail wordt overgeslagen: de scheurtjes in het behang en de leidingen van het licht zijn op deze miniatuurtekeningen scherp waarneembaar. Andreae is echter niet zomaar een “net-echt”-tekenaar: hij stop allerlei absurdistische elementen en een enigszins surreëel sfeertje in zijn tekeningen. Vreemde plantwoekeringen; de kamers zijn opgebouwd uit wonderlijke zuilen en hebben doolhofachtige doorkijkjes …
JAN JUFFERMANS – ‘Kunst’, Hervormd Nederland, 1976
Zijn zeer minutieus uitgewerkte potloodtekeningen hebben inderdaad een dichtgeweven karakter. Zij zijn volgepakt met structuren, opgebouwd uit in elkaar grijpende, over elkaar heen buitelende vormen, die steeds wisselende associaties oproepen. Soms lijken het hopen schroot, dan weer in elkaar gewrongen lichaamsdelen of lillende ingewanden. Een aantal tekeningen toont spiraalvormige, architectonische bouwsels, die bestaan uit bizarre fantasie-elementen en ondergedompeld zijn in een vreemd diffuus licht. Andreae’s bezetenheid van weefsels en structuren is het verst doorgevoerd in zijn ’toonkamertje’: de kleinste ruimte van Mes is er geheel door overwoekerd. De wanden, het bankje, alles is voorzien van dezelfde ondoordringbare, getekende structuur. Zelfs een sokkel met een daarop geplaatste bloempot zijn er niet aan ontkomen. Andreae’s werk is extreem en behaagt niet. Het heeft een dusdanig obsessioneel karakter, dat het naast stomme verbazing, soms haast afschuw opwekt …
ANNEKE MIEDEMA – ‘Andreae’s bezetenheid: weefsels en structuren’, Nieuwsblad v/h Noorden, 1984
Toch werkt Andreae niet in een voor de hand liggende stripverhaalvorm, maar hanteert een soort middeleeuwse beeldopbouw waarbij de achtereen plaatsvindende gebeurtenissen als een lint over het beeldoppervlak liggen gespreid. Elk onderdeel van het verhaal betekent iets. Vaak zegt het iets over de opvatting van de kunstenaar, maar soms verwijzen de elementen ook formeel of inhoudelijk naar elkaar. Lange en complexe ketens van informatiedragers ontstaan dan, die vaak zo lang en zo complex zijn dat de beschouwer/puzzelaar meer dan eens de draad kwijt raakt. Opvallend naast de aaneenschakeling van persoonlijke symbolen is de verwijzing naar andere tijden en kunstenaars. Een verwijzing naar een Middeleeuwse beeldopbouw wordt vaak afgewisseld met een beeldopbouw, die door overzichtelijkheid en koelheid doet denken aan schilderijen uit de Italiaanse Renaissance. De koele architectuur en perspectieftrucs verwijzen daar ook al naar, maar daarnaast naar het werk van Maurits Escher. Een moralistische drang lijkt Andreae gemeenschappelijk te hebben met de 17de-eeuwse Nederlandse schilderende moraalpredikers. (…) Het magisch realisme komt hier en daar om de hoek kijken, wanneer de symboliek té persoonlijk en té zwaar op de hand wordt. (…) Extra jammer is daarom dat door de overdaad aan symboliek het werk nogal ontoegankelijk dreigt te worden …
JAN WESSELS – ‘Zware symboliek in knappe tekeningen’, Nieuwsblad v/h Noorden, 1980
Andreae lijkt me een beetje in zichzelf gekeerd mens. Zijn werkjes zijn allemaal overpeinzingen, meestal abstract van aard. Van hem hoef je geen woeste tekeningen over emotionele onderwerpen te verwachten; alles wordt even koel en ontledend overdacht en bedachtzaam op papier gezet. Zelfs de werken die je met enige moeite nog wat warmte zou kunnen toekennen, zijn op een afstandelijke en in alles beheerste manier op papier gezet …
ERNST KLEISTERLEE – ‘Perspektivistische duizelingwekkendheden’, Utrechtse Courant, 1978
Toch zou ik ditmaal de meeste aandacht vragen voor de geweldig knappe en gevoelige tekeningen van Bert Andreae (voor een tekening niet eens zo klein), waarbij architecturen een grote rol spelen. Er treedt zelfs iets van een getekende ‘pittura metafysica’ op, zodat we hem zo temidden van de Italiaanse exposanten van de nabijgelegen galerie Forni zouden kunnen zien, zonder dat hij er als Nederlander, nog wel uit het noordelijke Groningen, zou opvallen. (…) Maar mijn grote liefde gaat toch uit naar het verbazingwekkend fijne, diffuse licht, dat Bert Andreae, de tekenaar, in zijn architectuurfantasieën en andere motieven weet te leggen, een licht dat tegelijk poëzie wordt en het geheel verontstoffelijkt.
HANS REDEKER – ‘Drie meesters van het uiterst kleine’ , NRC, 1976
Bert Andreae schijnt zijn stijl gevonden te hebben, gezien de eenheid die het geheel uitstraalt. Nu kan zo’n stijl ook tamelijk snel veranderen, maar dat valt niet te verwachten. Binnen deze manier van tekenen blijven genoeg variaties denkbaar – en een aantal daarvan heeft Bert Andreae gerealiseerd – om allerlei gevoelens tot uitdrukking te brengen. Een duidelijk bewijs wordt al geleverd door het feit dat de kunstenaar erin slaagt verdienstelijke illustraties te maken die uiteraard wel naar thema, maar in artistiek opzicht niet wezenlijk afwijken van het zogenaamde vrije werk. Andreae beperkt zich niet tot het platte vlak. Soms zoekt hij het reliëfwerk op, door papier weg te snijden in de tekening waardoor het doorzicht en dus de achtergrond waartegen het werk wordt opgesteld, of het licht, een grote rol gaat spelen. (…)Wat bij Bert Andreae opvalt, na het wit van het begin, is hoe veelzeggend, hoe veelbeeldend hij is met de minimale middelen die hij gebruikt. Het wit, het licht; alsof Andreae’s realisme van een andere wereld is.
GERARD BERENDS – ‘Realisme van ’n andere wereld’, DGP, 1989
Er valt bij Bert Andreae een ontwikkeling waar te nemen van een toverachtige werkelijkheid, die lijdt onder wiskundige vertekeningen, naar een ontleding van die wekelijkheid. Jammer daarom dat zijn vroegste werk niet aanwezig is in Langelo. Wel genoeg werk uit latere jaren om de ontwikkeling te kunnen volgen. Van dat wat je ziet naar wat onder de huid ligt: zo’n weg kan leiden tot een kille en niet betrokken verhouding tot de werkelijkheid. Er zij dan ook opmerkelijke overeenkomsten tussen het werk van Andreae en van de Zwitser H. R. Giger wiens ‘Necronomicon’ een ontwikkeling laat zien vanuit een zelfde beginpunt naar een meer demonische realiteit. Bij Andreae vindt echter (plotseling?) een wending plaats naar een weliswaar onderhuidse maar niettemin normale werkelijkheid; in zoverre je daar van spreken kunt. Een bezetenheid voor weefsels doet Andreae tot een explosie van creativiteit komen, waarvan de map zeefdrukken ‘De Omslag’ op voortreffelijke wijze getuigt. (…)Voor Andreae geldt immers ook wat met betrekking tot Horst Jansen en Paul Wunderlich is gezegd, dat n.l. aan deze enkelingen beter dan aan hen die bij een school of richting zijn, een tijd herkend en herkenbaar wordt. Zowel Andreae als Jansen en Wunderlich zijn afkomstig uit onze streken; zij het dat Jansen en Wunderlich uit Hamburg komen. Maar het licht van onze kuststreken is in hun werk terug te vinden.
JAN KOOISTRA – ‘Klinische observaties van Bert Andreae’, Leekster Courant, 1988
Een van de drijvende krachten achter deze galerie is tekenaar en schilder Bert Andreae (Emmen, 1952), een kunstenaar, die al op 17-jarige leeftijd zijn opleiding op de academie Minerva begon en dit jaar al kan terug zien op één decennium van werken als vrij beeldend kunstenaar. Andreae heeft als een van de weinige kunstenaars die in Mes exposeren, ook een eigen stijl weten te ontwikkelen. Hij laat zich niet meesleuren naar het modieuze nieuw-expessieve schilderen, maar blijft op zijn honk. En dat wil zeggen dat hij zijn blad vol tekent met plantaardige structuren, die in elkaar vergroeien. Tekeningen waar je naar blijft kijken, omdat hij op visionaire wijze onder meer de letterlijke verkankering van het milieu uitbeeldt. (…) Sinds 1981 werkt de Stadjer aan dit thema, dat hij de verzamelnaam “weefsels” meegeeft. Een sterk symbolistisch geladen toekomstkijk, die, zoals hij zelf zegt, afleesbaar is als een sociogram …
FRIGGO VISSER – ‘Galerie Mes’, Winschoter Courant, 1984
Ook Bert Andreae heeft een ruimte gevuld waarin het associatieve element de belangrijkste rol speelt. Zijn installatie betreft een onzichtbaar gegeven: een vloer met balken op reëel straatniveau, dus de MES-ruimte op borsthoogte. Van die vloer is niets te zien. Wat aan de wand bevestigd is geeft het niveau van de ‘dragende balken’ aan, die ‘zichtbaar’ gemaakt worden door uit zwarte kammen gevormde insecten in kastjes en uit een uit een grammofoonplaat (met muziek van Till Eulenspiegel van R. Strauss) gesneden ezel, die verwijst naar teksten uit Des Knaben Wunderhorn. De attributen zijn gebaseerd op woordgrapjes: ezel=balken (een steunende functie in de bouw) of een sigaar (de sigaar zijn=de klos zijn, de klos is een belangrijk bouwelement). Hij gaat daarin heel ver, zo ver zelfs, dat je je óf afwendt óf onwillekeurig mee gaat associëren …
ERIC BOS – ‘Opbouw en afbraak in MES beschouwend en verrassend’, Nieuwsblad v/h Noorden, 1986
TEKENEN is het verlenen van een identiteit aan het betekenisloze